pus
Nederlands
Woordafbreking
- pus
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Latijn, in de betekenis van ‘etter’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1755 [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | pus | - |
verkleinwoord | - | - |
Zelfstandig naamwoord
pus o en m
- wittig vocht met witte bloedlichaampjes en bacteriën dat bij een ontsteking afgescheiden wordt
- Enkele dagen na de valpartij kwam er pus uit de wond.
Vertalingen
1. wittig vocht met witte bloedlichaampjes en bacteriën dat bij een ontsteking afgescheiden wordt
Werkwoord
vervoeging van |
---|
pussen |
pus
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van pussen
- Ik pus.
- gebiedende wijs van pussen
- Pus!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van pussen
- Pus je?
Gangbaarheid
- Het woord pus staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'pus' herkend door:
98 % | van de Nederlanders; |
84 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.