prognose
Nederlands
Woordafbreking
- prog·no·se
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘uitspraak omtrent vermoedelijk verloop’ voor het eerst aangetroffen in 1919 [1]
- Van het Franse prognose, van het Latijnse prognosis
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | prognose | prognoses |
verkleinwoord | prognosetje | prognosetjes |
Zelfstandig naamwoord
prognose v
- een uitspraak over het vermoedelijk verloop van iets
- De prognose was dat het bedrijf failliet zou gaan.
- Voordat we die vragen beantwoorden, eerst wat relativeringen. Want hoe druk wordt het nu echt in Afrika? Volgens een prognose van de Verenigde Naties groeit de bevolking er van 1 miljard nu naar 4 miljard in 2100. Dat klinkt veel, en gecombineerd met de bekende beelden uit de volle sloppenwijken, geeft het visioenen van een continent waar in de toekomst iedereen hutjemutje op elkaar leeft en waar er voor natuur geen plek meer is. [2]
Vertalingen
Gangbaarheid
- Het woord prognose staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'prognose' herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen. |
Verwijzingen
- "prognose" in: Sijs, N. van der Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen. 2e druk (2002) Veen, Amsterdam / Antwerpen; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- Volkskrant Hidde Boersma18 januari 2019 Bevolkingsgroei maakt een welvarend en groen Afrika mogelijk
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.