poos

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  poos    (hulp, bestand)
  • IPA: /pos/
Woordafbreking
  • poos
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘tijd(je)’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1338 [1]
enkelvoud meervoud
naamwoord poos pozen
verkleinwoord poosje poosjes

Zelfstandig naamwoord

poos v/m

  1. tijdsinterval.
    • Hij moest een poos wachten voordat de bus aankwam. 
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord poos staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
99 %van de Nederlanders;
97 %van de Vlamingen.

Werkwoord

vervoeging van
pozen

poos

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van pozen
    • Ik poos. 
  2. gebiedende wijs van pozen
    • Poos! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van pozen
    • Poos je? 

Verwijzingen

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.