pips
Nederlands
Woordafbreking
- pips
Woordherkomst en -opbouw
- In de betekenis van ‘bleek’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1710 [1]
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | pips | pipser | pipst |
verbogen | pipse | pipsere | pipste |
partitief | pips | pipsers | - |
Afgeleide begrippen
- pipsheid
Gangbaarheid
- Het woord pips staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'pips' herkend door:
98 % | van de Nederlanders; |
89 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.