pikkel
Nederlands
Woordafbreking
- pik·kel
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Engels (pickle) , in de betekenis van ‘mengsel van zuur en zout’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1961 [1] [2] [3] [4]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | pikkel | pikkels |
verkleinwoord | pikkeltje | pikkeltjes |
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
- pikkelbeen, pikkelen, pikkelstoel
Werkwoord
vervoeging van |
---|
pikkelen |
pikkel
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van pikkelen
- Ik pikkel.
- gebiedende wijs van pikkelen
- Pikkel!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van pikkelen
- Pikkel je?
Gangbaarheid
- Het woord pikkel staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'pikkel' herkend door:
60 % | van de Nederlanders; |
90 % | van de Vlamingen. |
Verwijzingen
- "pikkel" in: Sijs, N. van der Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen. 2e druk (2002) Veen, Amsterdam / Antwerpen; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- pikkel op website: Etymologiebank.nl
- pikkel op website: Etymologiebank.nl
- pikkel op website: Etymologiebank.nl
- Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.