pauper
Nederlands
pauper op de vuilnisbelt
Woordafbreking
- pau·per
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Latijn, in de betekenis van ‘arme’ voor het eerst aangetroffen in 1898 [1]
- uit het Latijn [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | pauper | paupers |
verkleinwoord |
Zelfstandig naamwoord
pauper m [3]
- iemand die heel arm is
- Zijn 60 miljoen volgelingen blijven naar eigen zeggen ‘getraumatiseerd’ achter. Vanuit het hoofdkwartier van Sacha Sauda (een echte stad met een cinema, scholen en ziekenhuizen) reageerde een verweesde volgeling: ‘Ooit waren we paupers, vandaag hebben we een job, geld, voertuigen en land. Allemaal dankzij hem.’ [4]
- "De fan van Twente droomt van een kampioenschap, die van Heracles komt omdat hij zich een pauper voelt", zegt Hans Kroeze, directeur van Asito. [5]
Hyponiemen
Gangbaarheid
- Het woord pauper staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'pauper' herkend door:
95 % | van de Nederlanders; |
73 % | van de Vlamingen. |
Verwijzingen
- "pauper" in: Sijs, N. van der Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen. 2e druk (2002) Veen, Amsterdam / Antwerpen; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- pauper op website: Etymologiebank.nl
- Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- de Standaard DINSDAG 29 AUGUSTUS 2017
- Tubantia 11- maart -2017
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.