pare

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • pa·re

Bijvoeglijk naamwoord

pare

  1. verbogen vorm van de stellende trap van paar


Catalaans

Zelfstandig naamwoord

pare m

  1. vader


Spaans

Werkwoord

vervoeging van
parar

pare

  1. aanvoegende wijs eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd (presente) van parar
  1. aanvoegende wijs derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd (presente) van parar
  1. gebiedende wijs (bevestigend en ontkennend) derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd (presente) van parar
vervoeging van
pararse

pare

  1. aanvoegende wijs eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd (presente) van pararse
  1. aanvoegende wijs derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd (presente) van pararse
  1. gebiedende wijs (ontkennend) derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd (presente) van pararse
vervoeging van
parir

pare

  1. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd (presente) van parir
  1. gebiedende wijs (bevestigend) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd (presente) van parir
This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.