paat
Nederlands
Woordafbreking
- paat
Woordherkomst en -opbouw
- van Middelnederlands pade "peet"[1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | paat | paten |
verkleinwoord | paatje | paatjes |
Zelfstandig naamwoord
paat v
- (Zuid-Nederland) peetmoeder
- Ze hadden geen paat gevraagd om aan Anne-Marie het meterschap te kunnen opdragen op de eigen dag der geboorte. [2]
Afgeleide begrippen
- dooppaat
- vormpaat
Gangbaarheid
- Het woord 'paat' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.
Verwijzingen
- Middelnederlandsch Woordenboek
- Koenen, M. "De zusters" in: Verhalen. (1964) Het Spectrum, Utrecht/Antwerpen; p. 108; geraadpleegd 2015-02-14
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.