outfit

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • out·fit
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Engels, in de betekenis van ‘uitrusting’ voor het eerst aangetroffen in 1896 [1]
  • uit het Engels
enkelvoud meervoud
naamwoord outfit outfits
verkleinwoord outfitje outfitjes

Zelfstandig naamwoord

outfit m

  1. de uitrusting, en dan vooral de kleding, die men draagt en bij zich heeft
    • Wetend dat je er in ieder geval fantastisch uitziet. Zo kun je je concentreren op waar het werkelijk om gaat en hoef je je geen zorgen te maken over je outfit. 

Gangbaarheid

  • Het woord outfit staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
99 %van de Nederlanders;
99 %van de Vlamingen.

Meer informatie

Verwijzingen

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.