outfit
Nederlands
Woordafbreking
- out·fit
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Engels, in de betekenis van ‘uitrusting’ voor het eerst aangetroffen in 1896 [1]
- uit het Engels
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | outfit | outfits |
verkleinwoord | outfitje | outfitjes |
Zelfstandig naamwoord
outfit m
- de uitrusting, en dan vooral de kleding, die men draagt en bij zich heeft
- Wetend dat je er in ieder geval fantastisch uitziet. Zo kun je je concentreren op waar het werkelijk om gaat en hoef je je geen zorgen te maken over je outfit.
Gangbaarheid
- Het woord outfit staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'outfit' herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.