oploop
Nederlands
Woordafbreking
- op·loop
Werkwoord
vervoeging van |
---|
oplopen |
oploop
- (in een bijzin) eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van oplopen
- ... dat ik oploop.
Gangbaarheid
- Het woord oploop staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'oploop' herkend door:
96 % | van de Nederlanders; |
80 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.