onguur
Nederlands
Woordafbreking
- on·guur
Woordherkomst en -opbouw
- In de betekenis van ‘schrikaanjagend, ruw’ voor het eerst aangetroffen in 1287 [1]
- Afgeleid van guur met het voorvoegsel on-
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | onguur | onguurder | onguurst |
verbogen | ongure | onguurdere | onguurste |
partitief | onguurs | onguurders | - |
Bijvoeglijk naamwoord
onguur
- In vredestijd zou hij zich waarschijnlijk een paar keer per dag moeten scheren om er niet onguur uit te zien. [2]
- verdacht
- Hij is een onguur type.
Gangbaarheid
- Het woord onguur staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'onguur' herkend door:
96 % | van de Nederlanders; |
93 % | van de Vlamingen. |
Verwijzingen
- "onguur" in: Sijs, N. van der Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen. 2e druk (2002) Veen, Amsterdam / Antwerpen; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- Lemaitre, Pierre Tot ziens daarboven 2014 ISBN 9789401601931 pagina 13
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.