onbelegd

Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
  • on·be·legd
Woordherkomst en -opbouw
  • naamwoord van handeling beleggen met het voorvoegsel on-
stellend
onverbogen onbelegd
verbogen onbelegde
partitief onbelegds

Bijvoeglijk naamwoord

onbelegd [1]

  1. een snee brood zonder boter of ander beleg
    • Leg 2 belegde sneetjes brood op elkaar, dek af met een onbelegd sneetje. Maak zo nog 3 stapels. Druk licht aan en snijd diagonaal door. [2] 
  2. van kapitaal dat het nog niet is omgezet in aandelen of obligaties
    • Met wat er nog in de ’pijplijn’ zit en wat investeerders met veel onbelegd kapitaal dit jaar nog kunnen doen zou het vierde kapitaal volgens de consultant goed moeten kunnen eindigen. [3] 
Antoniemen

Gangbaarheid
  • Het woord 'onbelegd' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.
96 %van de Nederlanders;
92 %van de Vlamingen.

Verwijzingen
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. Tubantia Candice Schippers 08-02-18 De vijf lekkerste sandwiches voor de lunch
  3. De Telegraaf 09 okt. 2018 ’Kwart minder beursgangen’
This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.