normatief
Nederlands
Woordafbreking
- nor·ma·tief
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘een norm stellend’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1832 [1]
- afgeleid van het Franse normatif (met het achtervoegsel -ief) [2] [3]
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | normatief | normatiever | normatiefst |
verbogen | normatieve | normatievere | normatiefste |
partitief | normatiefs | normatievers | - |
Gangbaarheid
- Het woord normatief staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'normatief' herkend door:
90 % | van de Nederlanders; |
88 % | van de Vlamingen. |
Verwijzingen
- "normatief" in: Sijs, N. van der Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen. 2e druk (2002) Veen, Amsterdam / Antwerpen; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- Wiktionnaire
- normatief op website: Etymologiebank.nl
- Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.