nipt
Nederlands
Woordafbreking
- nipt
Woordherkomst en -opbouw
- In de betekenis van ‘op het kantje’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1945 [1]
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | nipt | nipter | niptst |
verbogen | nipte | niptere | niptste |
partitief | nipts | nipters | - |
Bijvoeglijk naamwoord
nipt
- maar net voldoende, maar net op tijd
- Zij behaalden deze keer een nipte zege, maar de zorgen voor het verdere verloop bleven.
Werkwoord
vervoeging van |
---|
nippen |
nipt
- tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van nippen
- Jij nipt.
- derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van nippen
- Hij nipt.
- verouderde gebiedende wijs meervoud van nippen
- Nipt!
Gangbaarheid
- Het woord nipt staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'nipt' herkend door:
98 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.