multipliceren

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • mul·ti·pli·ce·ren
Woordherkomst en -opbouw
  • Naamwoord van handeling van het Franse multiplier (met het achtervoegsel -eren)
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
multipliceren
multipliceerde
gemultipliceerd
zwak -d volledig

Werkwoord

multipliceren

  1. overgankelijk vermenigvuldigen
Verwante begrippen
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord multipliceren staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
91 %van de Nederlanders;
92 %van de Vlamingen.
This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.