mok
Nederlands
Woordafbreking
- mok
Woordherkomst en -opbouw
1 | enkelvoud | meervoud |
---|---|---|
naamwoord | mok | mokken |
verkleinwoord | mokje | mokjes |
2 | enkelvoud | meervoud |
---|---|---|
naamwoord | mok | - |
verkleinwoord | - | - |
Zelfstandig naamwoord
- een (stenen) drinkbeker, meestal voorzien van een oor [10]
- (diergeneeskunde) een verzamelnaam voor verschillende vormen van huidirritaties en -ontstekingen aan de onderbenen van een paard, voornamelijk in de kootholte [11]
- afkorting voor moeilijk opvoedbaar kind
Hyponiemen
- koffiemok, rotmok, spoelingmok
Vertalingen
Werkwoord
vervoeging van |
---|
mokken |
mok
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van mokken
- Ik mok.
- gebiedende wijs van mokken
- Mok!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van mokken
- Mok je?
Gangbaarheid
- Het woord mok staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'mok' herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen. |
Verwijzingen
- "mok" in: Sijs, N. van der Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen. 2e druk (2002) Veen, Amsterdam / Antwerpen; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- mok op website: Etymologiebank.nl
- mok op website: Etymologiebank.nl
- mok op website: Etymologiebank.nl
- mok op website: Etymologiebank.nl
- mok op website: Etymologiebank.nl
- Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.