meereizen

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • mee·rei·zen
Woordherkomst en -opbouw

Werkwoord

meereizen

stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
meereizen
reisde mee
meegereisd
zwak -d volledig
  1. samen met iemand een reis maken die die ander toch al zou maken
    • Zij mocht met haar collega meereizen naar het werk. 
  1. reizen met een goedkoper meereiskaartje van de NS. Dit kaartje is alleen geldig als je samen met een betalende passagier reist.
    • De vrouw vroeg aan de onbekende in de trein of ze met hem mocht meereizen. 

Gangbaarheid

  • Het woord meereizen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
100 %van de Nederlanders;
98 %van de Vlamingen.
This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.