makaak
Nederlands
Woordafbreking
- ma·kaak
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Portugees, in de betekenis van ‘hondsaap’ voor het eerst aangetroffen in 1929 [1]
- Van het Portugese macaco dat afkomstig is van het Bantu makaku (enige apen), van ma- (numerisch voorvoegsel) en kaku (aap) [2].
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | makaak | makaken |
verkleinwoord | makaakje | makaakjes |
Zelfstandig naamwoord
makaak m
- (dierkunde) een aap behorende tot een geslacht (Macaca) van apen van de Oude Wereld die leven in Azië van India en Tibet oostwaarts tot Japan, Java, de Filipijnen en Celebes en één soort in Noordwest-Afrika (de berberaap, Macaca sylvanus)
- We hebben makaken gezien in de dierentuin.
- (scheldwoord) iemand vanuit Noord-Afrika
Vertalingen
Gangbaarheid
- Het woord makaak staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'makaak' herkend door:
81 % | van de Nederlanders; |
74 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.