majorette
Nederlands
Woordafbreking
- ma·jo·ret·te
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Engels, in de betekenis van ‘meisje bij optocht van muziekkorps’ voor het eerst aangetroffen in 1970 [1]
- uit het Frans [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | majorette | majorettes |
verkleinwoord | majoretje | majoretjes |
Zelfstandig naamwoord
majorette v
- dansmeisje dat in uniform meeloopt met een muziekkorps waarbij ze vaak jongleert met een stokje
- Op de jaarlijkse Taptoe in Borculo op 17 juni zijn ze het enige korps dat nog majorettes heeft. Nog wel, want ook bij de Showband van Apollo uit Goor is de spoeling inmiddels dun. "Het is knokken om het stokje door te geven.’’[3]
- combinatie van showdans, excerceren, ballet en twirlen
- Bij het twirlen worden er net zoals bij majorette allerlei kunstjes met een stick gedaan, maar gelijktijdig wordt er ook gedanst en geturnd op muziek. De dames uit Hasselt vormen al 15 jaar een duo in de sport, en staan nu voor hun laatste grote toernooi. Want na het WK in Zweden hangen ze de twirlingstick aan de haak. [4]
Vertalingen
1. dansmeisje dat in uniform meeloopt met een muziekkorps waarbij ze vaak jongleert met een stokje
Gangbaarheid
- Het woord majorette staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'majorette' herkend door:
96 % | van de Nederlanders; |
98 % | van de Vlamingen. |
Verwijzingen
- "majorette" in: Sijs, N. van der Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen. 2e druk (2002) Veen, Amsterdam / Antwerpen; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- majorette op website: Etymologiebank.nl
- Tubantia Herman Haverkate 13-06-2017
- De Standaard 31/07/2016
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.