lapzwans
Nederlands
Woordafbreking
- lap·zwans
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Jiddisch, in de betekenis van ‘vent van niks’ voor het eerst aangetroffen in 1928 [1]
- Ontleend aan het Jiddische lapsjwants (nietsnut). Dit Jiddische woord bestaat zelf uit de Duitse woorden lappe "slap" en Schwanz, waarbij dit laatste hier verwijst naar het mannelijk geslachtsdeel.[2][3][4]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | lapzwans | lapzwansen |
verkleinwoord | - | - |
Zelfstandig naamwoord
lapzwans v/m
- Dit was haar laatste avond en op die lapzwans zat ze dus niet te wachten.[5]
Werkwoord
vervoeging van |
---|
lapzwansen |
lapzwans
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van lapzwansen
- Ik lapzwans.
- gebiedende wijs van lapzwansen
- Lapzwans!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van lapzwansen
- Lapzwans je?
Gangbaarheid
- Het woord lapzwans staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'lapzwans' herkend door:
97 % | van de Nederlanders; |
80 % | van de Vlamingen. |
Verwijzingen
- "lapzwans" in: Sijs, N. van der Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen. 2e druk (2002) Veen, Amsterdam / Antwerpen; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- lapzwans op website: Etymologiebank.nl
- Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- Stichting Hebreeuwse en Jiddisje woorden in het Nederlands
- Helen Vreeswijk, Promille, 2015, p. 36
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.