kris
Nederlands
![](../I/m/WLANL_-_MicheleLovesArt_-_Tropenmuseum_-_Kris_Van_Knaud_(6046-1).jpg)
de kris van Knaud
Woordafbreking
- kris
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Javaans, in de betekenis van ‘langwerpig steekwapen’ voor het eerst aangetroffen in 1596 [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | kris | krissen |
verkleinwoord |
Zelfstandig naamwoord
kris [2]
- Indonesische, Maleisische of Filipijnse dolk met dubbele, vaak gegolfde kling waar mystieke krachten aan worden toegeschreven. De kris wordt dikwijls gedragen als teken van gezag of waardigheid.
- De kris geldt als een van de heiligdommen (pusaka) van een familie, clan, dynastie of een koninkrijk. Deze krissen worden van vader op zoon doorgegeven.
Gangbaarheid
- Het woord kris staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'kris' herkend door:
73 % | van de Nederlanders; |
67 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.