krik
Nederlands
Woordafbreking
- krik
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘dommekracht’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1950 [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | krik | krikken |
verkleinwoord | krikje | krikjes |
Zelfstandig naamwoord
krik v/m
- een voorwerp om zware dingen, zoals een auto, mee op te tillen
- Ik had een lekke band met de auto, maar kon de krik niet vinden.
Gangbaarheid
- Het woord krik staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'krik' herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
90 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.