kreukel
Nederlands
Woordafbreking
- kreu·kel
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | kreukel | kreukels |
verkleinwoord | kreukeltje | kreukeltjes |
Zelfstandig naamwoord
kreukel v/m
- ongewenste vouw
- Er zaten veel kreukels in haar kleding want ze had geen tijd gehad ze glad te strijken.
- in de kreukels: helemaal kapot
- Die auto ligt helemaal in de kreukels na het ongeval.
- alikruik
Werkwoord
vervoeging van |
---|
kreukelen |
kreukel
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van kreukelen
- Ik kreukel.
- gebiedende wijs van kreukelen
- Kreukel!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van kreukelen
- Kreukel je?
Gangbaarheid
- Het woord kreukel staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'kreukel' herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
91 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.