knaak

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • knaak
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het ?, in de betekenis van ‘groot muntstuk, een rijksdaalder’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1689 [1]
enkelvoud meervoud
naamwoord knaak knaken
verkleinwoord knaakje knaakjes

Zelfstandig naamwoord

knaak v/m

  1. (numismatiek) een oud muntstuk van ƒ2.50
    • Geef me er maar een knaak voor. 

Gangbaarheid

  • Het woord knaak staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
98 %van de Nederlanders;
58 %van de Vlamingen.

Meer informatie

Verwijzingen

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.