knaak
Nederlands
Woordafbreking
- knaak
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het ?, in de betekenis van ‘groot muntstuk, een rijksdaalder’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1689 [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | knaak | knaken |
verkleinwoord | knaakje | knaakjes |
Zelfstandig naamwoord
knaak v/m
- (numismatiek) een oud muntstuk van ƒ2.50
- Geef me er maar een knaak voor.
Gangbaarheid
- Het woord knaak staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'knaak' herkend door:
98 % | van de Nederlanders; |
58 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.