kluister

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • kluis·ter
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het me Latijn, in de betekenis van ‘boei’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1477 [1]
enkelvoud meervoud
naamwoord kluister kluisters
verkleinwoord kluistertje kluistertjes

Zelfstandig naamwoord

kluister v/m

  1. keten bedoeld voor het boeien van de voeten
    • De woedende man bleef zelfs met handboeien nog onhandelbaar zodat de kluisters voor de dag gehaald werden. 

Werkwoord

vervoeging van
kluisteren

kluister

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van kluisteren
    • Ik kluister. 
  2. gebiedende wijs van kluisteren
    • Kluister! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van kluisteren
    • Kluister je? 

Gangbaarheid

  • Het woord kluister staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
78 %van de Nederlanders;
84 %van de Vlamingen.

Verwijzingen

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.