keutel
Nederlands
Woordafbreking
- keu·tel
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | keutel | keutels |
verkleinwoord | keuteltje | keuteltjes |
Zelfstandig naamwoord
keutel m
- Ontlasting in de vorm van kleine ronde kogeltjes
- (informeel) onbeduidend persoon
Hyponiemen
- konijnenkeutel, muizenkeutel
Afgeleide begrippen
- keutelachtig, keutelen, keutelig, keutelkut
Werkwoord
vervoeging van |
---|
keutelen |
keutel
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van keutelen
- Ik keutel.
- gebiedende wijs van keutelen
- Keutel!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van keutelen
- Keutel je?
Gangbaarheid
- Het woord keutel staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'keutel' herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
98 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.