kennel

Nederlands

honden in een kennel
Uitspraak
Woordafbreking
  • ken·nel
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Engels, in de betekenis van ‘hondenhok voor de fok’ voor het eerst aangetroffen in 1886 [1]
  • uit het Frans: chenil [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord kennel kennels
verkleinwoord kenneltje kenneltjes

Zelfstandig naamwoord

kennel m [3]

  1. onderkomen voor (meerdere) honden (of katten)
    • - „Als ik niet meer leef word ik eerst hier beneden opgebaard, zodat de katten dicht bij me kunnen zijn. Daarna gaan de katten mee naar de begrafenis; in hun kennels staan ze dan rond mijn kist. Maar ik word honderd hoor.” [4] 
Synoniemen
Hyponiemen
  • kamerkennel
Afgeleide begrippen
  • kennelhoest
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord kennel staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
98 %van de Nederlanders;
97 %van de Vlamingen.

Meer informatie

Verwijzingen

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.