kastijden
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- kas·tij·den
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Latijn, in de betekenis van ‘tuchtigen’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1240 [1]
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
kastijden |
kastijdde |
gekastijd |
zwak -d | volledig |
Werkwoord
kastíj́den
- lijfstraf in uitvoering brengen.
- De lijfeigenen werden door hun wrede heer gekastijd omdat zij geprotesteerd hadden.
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | - | kastijden |
verkleinwoord | - | - |
Zelfstandig naamwoord
kástijden mv
- de tijden waarop een kas open is.
- Nee, ze zijn nu niet open omdat de kastijden zijn veranderd.
Gangbaarheid
- Het woord kastijden staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'kastijden' herkend door:
91 % | van de Nederlanders; |
91 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.