jubel

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • juĀ·bel
enkelvoud meervoud
naamwoord jubel -
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

jubel m

  1. grote vreugde
    • De jubel over de onverwachte zege was de dag erna nog niet verstomd. 
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Werkwoord

vervoeging van
jubelen

jubel

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van jubelen
    • Ik jubel. 
  2. gebiedende wijs van jubelen
    • Jubel! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van jubelen
    • Jubel je? 

Gangbaarheid

  • Het woord jubel staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
96 %van de Nederlanders;
95 %van de Vlamingen.
This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.