jackpot
Nederlands
Woordafbreking
- jack·pot
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Engels, in de betekenis van ‘de totale inleg’ voor het eerst aangetroffen in 1979 [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | jackpot | jackpots jackpotten |
verkleinwoord |
Zelfstandig naamwoord
jackpot m
- een grote meevaller
- Toen hij hoorde dat hij was ingeloot voor de geneeskundestudie had hij het idee dat hij de jackpot had gewonnen.
- een grote prijs bij een loterij die steeds groter wordt als er geen winnaar is.
- De jackpot bevat nu 42 miljoen euro en weer is hij niet gevallen.
Gangbaarheid
- Het woord jackpot staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'jackpot' herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.