inpasbaar

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • in·pas·baar
Woordherkomst en -opbouw

afleiding van naamwoord van handeling inpassen met het achtervoegsel -baar

stellendvergrotendovertreffend
onverbogen inpasbaarinpasbaarderinpasbaarst
verbogen inpasbareinpasbaardereinpasbaarste
partitief inpasbaarsinpasbaarders-

Bijvoeglijk naamwoord

inpasbaar

  1. zo te plaatsen dat het goed in het geheel kan opgaan
    • ‘Energie uit water past goed bij ons waterrijke land en is een kansrijk exportproduct.’ ‘Flevoland is een agrarisch gebied waar windmolens landschappelijk goed inpasbaar zijn.’ ‘In Amsterdam gaat de bedrijvigheid dag en nacht door.’ [1] 

Gangbaarheid

  • Het woord inpasbaar staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
95 %van de Nederlanders;
94 %van de Vlamingen.

Verwijzingen

  1. Karel Knip NRC 1 december 2012
This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.