inpasbaar
Nederlands
Woordafbreking
- in·pas·baar
Woordherkomst en -opbouw
afleiding van naamwoord van handeling inpassen met het achtervoegsel -baar
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | inpasbaar | inpasbaarder | inpasbaarst |
verbogen | inpasbare | inpasbaardere | inpasbaarste |
partitief | inpasbaars | inpasbaarders | - |
Bijvoeglijk naamwoord
inpasbaar
- zo te plaatsen dat het goed in het geheel kan opgaan
- ‘Energie uit water past goed bij ons waterrijke land en is een kansrijk exportproduct.’ ‘Flevoland is een agrarisch gebied waar windmolens landschappelijk goed inpasbaar zijn.’ ‘In Amsterdam gaat de bedrijvigheid dag en nacht door.’ [1]
Gangbaarheid
- Het woord inpasbaar staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'inpasbaar' herkend door:
95 % | van de Nederlanders; |
94 % | van de Vlamingen. |
Verwijzingen
- Karel Knip NRC 1 december 2012
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.