inoculeren

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • in·ocu·le·ren
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘inenten’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1768 [1]
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
inoculeren
inoculeerde
geïnoculeerd
zwak -d volledig

Werkwoord

inoculeren [2]

  1. overgankelijk (biochemie) enten van bacteriën of schimmels op een voedingsbodem
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord inoculeren staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.

Verwijzingen

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.