inhaal
Nederlands
Woordafbreking
- in·haal
Werkwoord
| vervoeging van |
|---|
| inhalen |
inhaal
- (in een bijzin) eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van inhalen
- ... dat ik inhaal.
Afgeleide begrippen
- inhaaldag, inhaalles, inhaalmoeder, inhaaloperatie, inhaalrace, inhaalrust, inhaalslag, inhaalwedstrijd, inhaalmanoeuvre
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.