implanteerde

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • im·plan·teer·de

Werkwoord

vervoeging van
implanteren

implanteerde

  1. enkelvoud verleden tijd van implanteren
    • Ik implanteerde. 
    • Jij implanteerde. 
    • Hij, zij, het implanteerde. 
This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.