hurk
Nederlands
Zelfstandig naamwoord
hurk v/m
- een houding waarbij men met gebogen knieƫn op de onderbenen rust
- Soms is het lastig weer uit een hurk overeind te komen.
- (verouderd) een kind zo klein als iemand die op zijn hurken rust
- Hij was nog maar een hurkje.
- (pejoratief) onaangenaam, grof persoon
- Wat een hurk van een vent is dat, zeg...
Synoniemen
- [2]: uk
Uitdrukkingen en gezegden
- Op zijn hurken zitten.
Een gehurkte houding aannemen.
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.