haperen
Nederlands
Woordafbreking
- ha·pe·ren
Woordherkomst en -opbouw
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
haperen |
haperde |
gehaperd |
zwak -d | volledig |
Werkwoord
haperen
- stokken, niet vooruitgaan.
- De motor haperde.
- kapot gaan
- Het roer hapert.
- ‘Hoe is het mogelijk, hè? Dat goddelijke lichaam dat opeens begint te haperen, snap jij dat nou?’ [3]
Gangbaarheid
- Het woord haperen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'haperen' herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
98 % | van de Vlamingen. |
Verwijzingen
- "haperen" in: Sijs, N. van der Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen. 2e druk (2002) Veen, Amsterdam / Antwerpen; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- haperen op website: Etymologiebank.nl
- de Volkskrant Nathalie Huigsloot25 januari 2019 INTERVIEW JAN MULDER
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.