gulzig
Nederlands
Woordafbreking
- gul·zig
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘gretig’ voor het eerst aangetroffen in 1285 [1]
- Afkomstig van het Middelnederlandse bijvoeglijke naamwoord guls (= gulzig) met het achtervoegsel -ig.
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | gulzig | gulziger | gulzigst |
verbogen | gulzige | gulzigere | gulzigste |
partitief | gulzigs | gulzigers | - |
Bijvoeglijk naamwoord
gulzig
- met overmatige gretigheid iets verorberend
- De gulzige wolven maakten snel korte metten met hun prooi.
Synoniemen
- gretig
- schrokkerig
- vraatzuchtig
Afgeleide begrippen
Uitdrukkingen en gezegden
- gulzig eten
haastig eten, schrokken
Bijwoord
gulzig
- met schrokkige haast
Gangbaarheid
- Het woord gulzig staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'gulzig' herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.