griezel
Nederlands
Woordafbreking
- grieĀ·zel
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | griezel | griezels |
verkleinwoord | griezeltje | griezeltjes |
Zelfstandig naamwoord
griezel m
- een wezen dat angst en walging oproept
- De hoofdrolspeler vertolkte de rol van die griezel meesterlijk.
Afgeleide begrippen
- griezelen, griezelfilm, griezelig, griezelroman, griezelverhaal
Werkwoord
vervoeging van |
---|
griezelen |
griezel
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van griezelen
- Ik griezel.
- gebiedende wijs van griezelen
- Griezel!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van griezelen
- Griezel je?
Gangbaarheid
- Het woord griezel staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'griezel' herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.