goochel

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • goo·chel

Werkwoord

vervoeging van
goochelen

goochel

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van goochelen
    • Ik goochel. 
  2. gebiedende wijs van goochelen
    • Goochel! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van goochelen
    • Goochel je? 
This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.