gloren
Nederlands
Woordafbreking
- glo·ren
Woordherkomst en -opbouw
- In de betekenis van ‘lichten’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1611 [1]
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
gloren |
gloorde |
gegloord |
zwak -d | volledig |
Werkwoord
gloren
- absoluut zacht gloeien, glinsteren, een zacht schijnsel geven (vooral van de dageraad)
- Aan de verre horizon gloort de dageraad.
- Op de bovenste verdieping gloort het licht van een peertje.
- absoluut aanbreken
- Bij het gloren van de 21e eeuw staat de wereld op de drempel om cruciale beslissingen te nemen.
- absoluut beginnen te verschijnen of gerealiseerd worden
- Het besef dat het anders moet begint ook bij hem te gloren.
- Er gloort weer een sprankje hoop aan de horizon.
Gangbaarheid
- Het woord gloren staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'gloren' herkend door:
91 % | van de Nederlanders; |
68 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.