glippen
Nederlands
Woordafbreking
- glip·pen
Woordherkomst en -opbouw
- In de betekenis van ‘uitglijden, ontglijden’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1588 [1]
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
glippen |
glipte |
geglipt |
zwak -t | volledig |
Werkwoord
glippen
- uitglijden over of langs een oppervlak dat glad is door vocht of een ander smeermiddel
- De modderige bal glipte door de vingers van de doelman.
- (figuurlijk) aan de greep ontsnappen
- Hij is met zijn smokkelwaar langs de douane geglipt.
Gangbaarheid
- Het woord glippen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'glippen' herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen. |
Noors
Woordafbreking
- glip·pen
Zelfstandig naamwoord
glippen, m
- bepaalde vorm nominatief enkelvoud van glipp
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.