glippen

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • glip·pen
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘uitglijden, ontglijden’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1588 [1]
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
glippen
glipte
geglipt
zwak -t volledig

Werkwoord

glippen

  1. uitglijden over of langs een oppervlak dat glad is door vocht of een ander smeermiddel
    • De modderige bal glipte door de vingers van de doelman. 
  1. (figuurlijk) aan de greep ontsnappen
    • Hij is met zijn smokkelwaar langs de douane geglipt. 
Afgeleide begrippen

Gangbaarheid

  • Het woord glippen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
100 %van de Nederlanders;
99 %van de Vlamingen.

Verwijzingen

Noors

Woordafbreking
  • glip·pen

Zelfstandig naamwoord

glippen, m

  1. bepaalde vorm nominatief enkelvoud van glipp
Synoniemen
This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.