gijzelen

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  gijzelen    (hulp, bestand)
  • IPA: /'ɣɛɪzələ(n)/
Woordafbreking
  • gij·ze·len
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Keltisch, in de betekenis van ‘als gijzelaar gevangenzetten’ voor het eerst aangetroffen in 1254 [1]
  • Afgeleid van het verouderde gijzel (gijzelaar) met het achtervoegsel -en
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
gijzelen
gijzelde
gegijzeld
zwak -d volledig

Werkwoord

gijzelen

  1. overgankelijk iemand gevangen nemen om daarmee een losprijs te bedingen
    • In Drenthe gijzelden zij de passagiers van een trein om politieke concessies af te dwingen. 
Verwante begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord gijzelen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
100 %van de Nederlanders;
99 %van de Vlamingen.

Meer informatie

Verwijzingen

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.