gijzelen
Nederlands
Woordafbreking
- gij·ze·len
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Keltisch, in de betekenis van ‘als gijzelaar gevangenzetten’ voor het eerst aangetroffen in 1254 [1]
- Afgeleid van het verouderde gijzel (gijzelaar) met het achtervoegsel -en
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
gijzelen |
gijzelde |
gegijzeld |
zwak -d | volledig |
Werkwoord
gijzelen
- overgankelijk iemand gevangen nemen om daarmee een losprijs te bedingen
- In Drenthe gijzelden zij de passagiers van een trein om politieke concessies af te dwingen.
Vertalingen
1. iemand gevangen nemen om daarmee een losprijs te bedingen
Gangbaarheid
- Het woord gijzelen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'gijzelen' herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.