gebint
Nederlands
Woordafbreking
- ge·bint
Woordherkomst en -opbouw
- In de betekenis van ‘samenstel van balken’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1252 [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | gebint | gebinten |
verkleinwoord | gebintje | gebintjes |
Zelfstandig naamwoord
gebint o
- balkwerk.
- De gebinten in de oude boerderij waren door houtworm aangetast.
Gangbaarheid
- Het woord gebint staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'gebint' herkend door:
51 % | van de Nederlanders; |
51 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.