fuik
Nederlands
Woordafbreking
- fuik
Zelfstandig naamwoord
- een langwerpig visnet dat in een punt toelopend is
- De fuik wordt vaak gebruikt bij het vissen.
- (figuurlijk) een val
- De politie zet een fuik op.
Hyponiemen
- aalfuik, alcoholfuik, filefuik, palingfuik, politiefuik, visfuik
Afgeleide begrippen
- fuikhoorn, fuikwerking
Uitdrukkingen en gezegden
- In de fuik lopen
door eigen stommiteiten in een valstrik lopen
Gangbaarheid
- Het woord fuik staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'fuik' herkend door:
98 % | van de Nederlanders; |
90 % | van de Vlamingen. |
Verwijzingen
- "fuik" in: Sijs, N. van der Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen. 2e druk (2002) Veen, Amsterdam / Antwerpen; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- fuik op website: Etymologiebank.nl
- Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.