fuik

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • fuik
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘langwerpig vistuig’ voor het eerst aangetroffen in 1383 [1]
  • [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord fuik fuiken
verkleinwoord fuikje fuikjes

Zelfstandig naamwoord

fuik v/m [3] [4]

  1. een langwerpig visnet dat in een punt toelopend is
    • De fuik wordt vaak gebruikt bij het vissen. 
  1. (figuurlijk) een val
    • De politie zet een fuik op. 
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
  • fuikhoorn, fuikwerking
Uitdrukkingen en gezegden
  • In de fuik lopen
door eigen stommiteiten in een valstrik lopen

Gangbaarheid

  • Het woord fuik staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
98 %van de Nederlanders;
90 %van de Vlamingen.

Meer informatie

Verwijzingen

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.