franchise
Nederlands
Woordafbreking
- fran·chi·se
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘vrijstelling van invoerrechten’ voor het eerst aangetroffen in 1886 [1]
- uit het frans franchise = vrijdom
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | franchise | franchises |
verkleinwoord |
Zelfstandig naamwoord
franchise v
- een methode van zakendoen waarbij een ondernemer (de franchisenemer) een contract sluit met de eigenaar van een handelsnaam (de franchisegever) die de franchisenemer het recht geeft om tegen betaling een zaak met die handelsnaam te exploiteren
- dat deel van het salaris waarover geen pensioen wordt opgebouwd en daarom ook geen pensioenpremie wordt betaald
- een percentage van de verzekerde som of een vast bedrag waaronder schade niet voor rekening van de verzekeraar komt. In tegenstelling tot bij een eigen risico vergoedt de verzekeraar de gehele schade wanneer het schadebedrag de hoogte van de franchise overschrijdt
Gangbaarheid
- Het woord franchise staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'franchise' herkend door:
93 % | van de Nederlanders; |
97 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.