floepje
Nederlands
Woordafbreking
- floep·je
Zelfstandig naamwoord
floepje o
- verkleinwoord enkelvoud van het zelfstandig naamwoord floep
- Ze deed haar ogen dicht en tuitte haar lippen als een vis en zoog het snoepje met een floepje naar binnen. [1]
Verwijzingen
- Hofman, W. Het vlot. 2e druk (1989) Van Holkema en Warendorf, Houten; ISBN 9026916485; p. 37; geraadpleegd 2015-09-28
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.