elegie
Nederlands
Woordafbreking
- ele·gie
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘lyrisch dichtstuk’ voor het eerst aangetroffen in 1616 [1]
- uit het Frans [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | elegie | elegieën |
verkleinwoord |
Zelfstandig naamwoord
elegie v [3]
- De elegie (treurzang) van Vance gaat over het noodlottige samenspel van macro-ontwikkelingen in de Amerikaanse economie, zoals het vertrek van arbeidsintensieve bedrijfstakken naar elders, en de groepscultuur van deze eerste generatie industriearbeiders. Het bergvolk van weleer vormt een fragiele schil rond de oude industriecentra van het noorden. Toen de fabrieken hun poorten sloten, verhuisden beter opgeleide en meer ondernemende stadgenoten naar elders. De meeste hillbilly-migranten zaten opgesloten in verloederde stadswijken, want zij hadden alleen schulden en hun woningen waren nog maar weinig waard.[4]
- Updike’s elegie van de ouderdom is, anders dan die waar Philip Roth, zijn generatiegenoot, zich nu al boekenlang in bekwaamt, de muzak van het wegvallen, niet de somber dreunende symfonie van het verval.[5]
Gangbaarheid
- Het woord elegie staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'elegie' herkend door:
47 % | van de Nederlanders; |
61 % | van de Vlamingen. |
Verwijzingen
- "elegie" in: Sijs, N. van der Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen. 2e druk (2002) Veen, Amsterdam / Antwerpen; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- elegie op website: Etymologiebank.nl
- Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- NRC Dirk Vlasblom 10 maart 2017
- Volkskrant Michaël Zeeman 7 november 2008
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.