duperen

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • du·pe·ren
Woordherkomst en -opbouw
  • afgeleid van het Franse duper (bedriegen, erin laten lopen ) (met het achtervoegsel -eren) [1]
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
duperen
dupeerde
gedupeerd
zwak -d volledig

Werkwoord

duperen [2]

  1. overgankelijk de dupe doen worden, de sigaar doen zijn, iemand nadeel bezorgen
    • De bankier had er geen moeite mee zijn klanten te duperen. 
Afgeleide begrippen
  • dupering
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord duperen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
98 %van de Nederlanders;
92 %van de Vlamingen.

Verwijzingen

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.