duperen
Nederlands
Woordafbreking
- du·pe·ren
Woordherkomst en -opbouw
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
duperen |
dupeerde |
gedupeerd |
zwak -d | volledig |
Werkwoord
duperen [2]
- overgankelijk de dupe doen worden, de sigaar doen zijn, iemand nadeel bezorgen
- De bankier had er geen moeite mee zijn klanten te duperen.
Afgeleide begrippen
- dupering
Gangbaarheid
- Het woord duperen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'duperen' herkend door:
98 % | van de Nederlanders; |
92 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.