duizelen

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • dui·ze·len
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘draaierig worden’ voor het eerst aangetroffen in 1301 [1]
  • Een frequentatieve vorm van het verouderde duizen (duizelig zijn) (verg. beduusd)
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
duizelen
duizelde
geduizeld
zwak -d volledig

Werkwoord

duizelen

  1. onpersoonlijk het gevoel van evenwicht en helderheid van geest doen verliezen
    • Het duizelde hem toen hij het nieuws hoorde. 

Gangbaarheid

  • Het woord duizelen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
100 %van de Nederlanders;
99 %van de Vlamingen.

Verwijzingen

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.