duig
Nederlands
Woordafbreking
- duig
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het me Latijn, in de betekenis van ‘stuk hout van de wand van een vat’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1286 [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | duig | duigen |
verkleinwoord |
Gangbaarheid
- Het woord duig staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'duig' herkend door:
60 % | van de Nederlanders; |
48 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.